Artistieke bloei en oorlogstijd: Nederland In 1934 keerde Herbert Fiedler het fascistische Duitsland de rug toe. In Nederland moest hij praktisch van voren af aan beginnen. Tot 1940 woonde hij in het kunstenaarsdorp Laren, Noord Holland. Daar hadden Max Liebermann, William Singer, Piet Mondriaan en vele anderen voor hem gewoond. Maar Fiedler kwam op het verkeerde moment, en leed verschrikkelijk onder het artistieke isolement waarin hij terechtkwam. Hij miste het contact met de kunst van zijn tijd en de gesprekken met gelijkgezinden, zoals hij die in Parijs en Berlijn had gevoerd. In Nederland was en bleef hij een balling. Hij hield veel van zijn vaderland, en toen Duitsland een fascistisch-totalitair regime kreeg, verzuchtte hij in zijn dagboek vaak: 'ma pauvre patrie!'. Pas in Laren vond hij zijn eigen stijl. Voor zijn vertrek uit Berlijn had hij voor alle zekerheid zijn dagboeken vanaf 1917 tot 1933 vernietigd en ook in zijn werk wilde hij blijkbaar met een schone lei beginnen. Hij schilderde in die tijd - dat bracht de situatie met zich mee - vooral landschappen, zelfportretten, portretten van zijn vrouw Amrey en groepen in de vrije natuur. De uitspraak van Otto Dix, de 'mensenschilder' (ook in 1891 geboren en ook een student van de kunstakademie in Dresden) had van Fiedler kunnen zijn: "Ik ben verbannen naar het landschap". Maar Fiedler zag dit niet als een straf, voor hem was het Nederlandse landschap een dankbaar onderwerp, met zijn hooibergen, zijn dorpsweggetjes, zijn huizen en zijn wijde horizons. Zijn schilderijen uit die tijd doen soms aan Van Gogh denken: met soepele hand schetst hij zijn onderwerp, met grove penseelstreken en intense kleuren legt hij het vast. Dit soort schilderkunst vindt zijn voorlopers vooral in Frankrijk, bijvoorbeeld Cézanne, Degas, Daumier, Rouault. Fiedler streefde ernaar, met behulp van een uiterst doordachte compositie uiteindelijk een 'spontaan' effect te krijgen: "Bij een schilderij draait alles om het opbouwen van de vorm met kleur". (dagboek, 25-4-1942) Voorwaarde voor de lichtvoetigheid en de zekerheid die hij nastreefde was de tekenkunst, die hij onvermoeibaar beoefende. Zijn strenge zelfkritiek heeft zijn succes ongetwijfeld in de weg gestaan. Hij kon zichzelf niet goed 'verkopen', hij was te onzeker, en krabde zijn schilderijen steeds weer af met een stalen borstel, om ze vervolgens opnieuw te schilderen: een schilderij was in zijn ogen bijna nooit af. Met zijn manier van schilderen plaatste hij zich buiten de kunststromingen van zijn tijd, waardoor hij al in de jaren twintig in Berlijn enigszins geïsoleerd raakte. Fiedlers 'realisme' is tijdloos, het werk wortelt in de grote Europese traditie van de figuratieve schilderkunst. Kenmerkend is het voortdurend zoeken naar een nieuwe beeldtaal, naar nieuwe expressiemogelijkheden. Zijn onderwerpen zijn even divers als zijn schildertechnieken. Aan de ene kant kiest hij klassieke onderwerpen: naakten, portretten, landschappen, stillevens, aan de andere kant schildert hij eigentijdse motieven: circusartiesten, het café, hoeren, boerenkoppen, en familie's en groepen in de vrije natuur, dat, wat Fiedler 'de kleine wereld' noemde. Op veel van zijn schilderijen zien we Amsterdam, de stad waar hij van
1940 tot zijn dood in 1962 woonde. Het zat hem daar niet mee, in het begin.
Tijdens de oorlog bevond Fiedler zich in een lastig parket: het Nazi-regime
dat hij ontvlucht was, achtervolgde hem, en tegelijkertijd werd hij als
Duitser door veel Nederlanders met scheve ogen aangekeken. Die eerste
jaren in Amsterdam leverden echter ook vriendschappen op, bijvoorbeeld
met een aantal (grotendeels jongere) Nederlandse kunstenaars, voor wie
Fiedler na de oorlog een belangrijke figuur werd. Hij raakte ook bevriend
met andere immigranten uit Duitsland, zoals de dichter Wolfgang Frommel,
Max Beckmann die hij al in 1912 in Berlijn had leren kennen, en Friedrich
Vordemberge-Gildewart. In 1943 schilderde Beckmann een portret van het
viertal. Tijdens de oorlog werd Fiedler lid van de Nederlandse kunstenaarsgroep
'De Onafhankelijken', en in 1948 van de nieuw opgerichte groep 'De Realisten'.
Toch had Fiedler het in Nederland niet altijd even gemakkelijk: vlak na
de oorlog kreeg hij tijdelijk een schilderverbod, en in 1946 verhinderde
een van zijn collega's zijn deelname aan een tentoonstelling in het Stedelijk
Museum. De Fiedlers zaten in geldnood en waren de wanhoop nabij. Pas in
het begin van de jaren vijftig vond Fiedler langzamerhand erkenning, en
in 1962 zou hij eindelijk een retrospectieve tentoonstelling krijgen in
het Stedelijk Museum. Te laat: de voorbereidingen waren al op gang gekomen,
toen Fiedler onverwachts stierf aan een hartaanval. De retrospectieve
tentoonstelling werd een in memoriam. |
Herbert Fiedler en Amrey Balsiger in de jaren '30 in Laren Mensen
op de vlucht ("Säuberungsaktion"), dagboek 1944, pentekening,
13,5 x 14,5 cm, part. bezit Amsterdam |