Herbert Fiedler (1891-1962)
De omzwervingen
van een schilder:
Fiedler in Berlijn en Parijs
De wortels van zijn kunst liggen in Oost-Duitsland, in zijn geboortestad Leipzig en in Dresden, waar hij de 'Königliche Kunstakademie' bezocht. Herbert Fiedler begon als kind van elf al te tekenen en schilderen. Na de middelbare school volgde de opleiding aan de akademie in Dresden: daar leerde hij wel andere kunstenaars kennen, maar artistiek gezien was het geen vruchtbare periode. Fiedler leerde nog het meest door en plein-air te tekenen en te schilderen, en in de discussies met zijn studievrienden, waaronder George Grosz. Met hem deelde hij in 1912 in Berlijn een tijdlang zijn woning en atelier. Samen zwierven ze door de stad en vulden hun schetsboeken met stadsgezichten, promeneurs, brave burgers en hoeren.
In 1913 ging Fiedler naar Parijs, in die tijd het Mekka van de kunst. Daar raakte hij bevriend met de graficus Otto Schoff; met hem en George Grosz, die hem in Parijs bezocht, maakte hij naaktstudies in de beroemde Académie Colarossi. Deze bleven zijn leven lang een belangrijk onderwerp; talloze potloodschetsen getuigen van die fascinatie èn van zijn tekentalent. In Parijs ging hij net als in Berlijn graag naar de voorsteden, en maakte schetsen van de stadsrand "waar de 'grote stad wegebt', met zijn gaswerken, oude vervallen huizen, nieuwbouw, volkstuintjes en spoorwegwerkplaatsen. Een omgeving waar ik van hou, waar ik al in mijn jeugd van hield." (Fiedler in zijn dagboek, 30-3-'42) Tegen het einde van zijn verblijf in Parijs raakte hij bevriend met de schilders Karl Hofer en Jules Pascin. Hij zou een beurs krijgen van de Hamburgse redersdochter en beeldhouwster Hedwig Jaenichen-Woermann, die hij via de Zwitserse beeldhouwer August Suter had leren kennen. Maar op dat veelbelovende moment in zijn leven begon de Eerste Wereldoorlog en hij moest hals over kop naar Duitsland terug. Fiedler werd onder de wapens geroepen en keerde gewond naar Berlijn terug.
De jaren twintig waren niet gemakkelijk voor Fiedler; om de kost te verdienen werkte hij onder meer bij de UFA-filmstudio's. Tegelijkertijd nam hij deel aan de tentoonstellingen van de Sezession en verkeerde in de bekende kunstenaarskringen. Zijn schilderstijl werd vrijer en verraadt expressionistische invloeden: het spontane, expressieve gebaar kenmerkt de cafébeelden, portretten en naakten uit die tijd. Samen met de beeldhouwer Kurt Radtke - met wie hij in 1926 naar Italie reisde - ontwikkelde Fiedler in het begin van de jaren dertig de 'Steinmalerei', een fresco-achtige techniek, die opzien baarde in Berlijn en hem een lovende kritiek van Karl Scheffler opleverde. In 1931 keerde Fiedler voor een paar maanden terug naar Parijs, waar hij zijn vrouw, de Zwitserse schilderes Amrey Balsiger, leerde kennen.
Artistieke bloei en oorlogstijd: Nederland
In 1934 keerde Herbert Fiedler het fascistische Duitsland de rug toe. In Nederland moest hij praktisch van voren af aan beginnen. Tot 1940 woonde hij in het kunstenaarsdorp Laren, Noord Holland. Daar hadden Max Liebermann, William Singer, Piet Mondriaan en vele anderen voor hem gewoond. Maar Fiedler kwam op het verkeerde moment, en leed verschrikkelijk onder het artistieke isolement waarin hij terechtkwam. Hij miste het contact met de kunst van zijn tijd en de gesprekken met gelijkgezinden, zoals hij die in Parijs en Berlijn had gevoerd. In Nederland was en bleef hij een balling. Hij hield veel van zijn vaderland, en toen Duitsland een fascistisch-totalitair regime kreeg, verzuchtte hij in zijn dagboek vaak: 'ma pauvre patrie!'.
Pas in Laren vond hij zijn eigen stijl. Voor zijn vertrek uit Berlijn had hij voor alle zekerheid zijn dagboeken vanaf 1917 tot 1933 vernietigd en ook in zijn werk wilde hij blijkbaar met een schone lei beginnen. Hij schilderde in die tijd - dat bracht de situatie met zich mee - vooral landschappen, zelfportretten, portretten van zijn vrouw Amrey en groepen in de vrije natuur. De uitspraak van Otto Dix, de 'mensenschilder' (ook in 1891 geboren en ook een student van de kunstakademie in Dresden) had van Fiedler kunnen zijn: "Ik ben verbannen naar het landschap". Maar Fiedler zag dit niet als een straf, voor hem was het Nederlandse landschap een dankbaar onderwerp, met zijn hooibergen, zijn dorpsweggetjes, zijn huizen en zijn wijde horizons. Zijn schilderijen uit die tijd doen soms aan Van Gogh denken: met soepele hand schetst hij zijn onderwerp, met grove penseelstreken en intense kleuren legt hij het vast. Dit soort schilderkunst vindt zijn voorlopers vooral in Frankrijk, bijvoorbeeld Cézanne, Degas, Daumier, Rouault. Fiedler streefde ernaar, met behulp van een uiterst doordachte compositie uiteindelijk een 'spontaan' effect te krijgen: "Bij een schilderij draait alles om het opbouwen van de vorm met kleur". (dagboek, 25-4-1942) Voorwaarde voor de lichtvoetigheid en de zekerheid die hij nastreefde was de tekenkunst, die hij onvermoeibaar beoefende. Zijn strenge zelfkritiek heeft zijn succes ongetwijfeld in de weg gestaan. Hij kon zichzelf niet goed 'verkopen', hij was te onzeker, en krabde zijn schilderijen steeds weer af met een stalen borstel, om ze vervolgens opnieuw te schilderen: een schilderij was in zijn ogen bijna nooit af. Met zijn manier van schilderen plaatste hij zich buiten de kunststromingen van zijn tijd, waardoor hij al in de jaren twintig in Berlijn enigszins geïsoleerd raakte. Fiedlers 'realisme' is tijdloos, het werk wortelt in de grote Europese traditie van de figuratieve schilderkunst. Kenmerkend is het voortdurend zoeken naar een nieuwe beeldtaal, naar nieuwe expressiemogelijkheden. Zijn onderwerpen zijn even divers als zijn schildertechnieken. Aan de ene kant kiest hij klassieke onderwerpen: naakten, portretten, landschappen, stillevens, aan de andere kant schildert hij eigentijdse motieven: circusartiesten, het café, hoeren, boerenkoppen, en familie's en groepen in de vrije natuur, dat, wat Fiedler 'de kleine wereld' noemde.
Op veel van zijn schilderijen zien we Amsterdam, de stad waar hij van 1940 tot zijn dood in 1962 woonde. Het zat hem daar niet mee, in het begin. Tijdens de oorlog bevond Fiedler zich in een lastig parket: het Nazi-regime dat hij ontvlucht was, achtervolgde hem, en tegelijkertijd werd hij als Duitser door veel Nederlanders met scheve ogen aangekeken. Die eerste jaren in Amsterdam leverden echter ook vriendschappen op, bijvoorbeeld met een aantal (grotendeels jongere) Nederlandse kunstenaars, voor wie Fiedler na de oorlog een belangrijke figuur werd. Hij raakte ook bevriend met andere immigranten uit Duitsland, zoals de dichter Wolfgang Frommel, Max Beckmann die hij al in 1912 in Berlijn had leren kennen, en Friedrich Vordemberge-Gildewart. In 1943 schilderde Beckmann een portret van het viertal. Tijdens de oorlog werd Fiedler lid van de Nederlandse kunstenaarsgroep 'De Onafhankelijken', en in 1948 van de nieuw opgerichte groep 'De Realisten'. Toch had Fiedler het in Nederland niet altijd even gemakkelijk: vlak na de oorlog kreeg hij tijdelijk een schilderverbod, en in 1946 verhinderde een van zijn collega's zijn deelname aan een tentoonstelling in het Stedelijk Museum. De Fiedlers zaten in geldnood en waren de wanhoop nabij. Pas in het begin van de jaren vijftig vond Fiedler langzamerhand erkenning, en in 1962 zou hij eindelijk een retrospectieve tentoonstelling krijgen in het Stedelijk Museum. Te laat: de voorbereidingen waren al op gang gekomen, toen Fiedler onverwachts stierf aan een hartaanval. De retrospectieve tentoonstelling werd een in memoriam.
Herbert Fiedler: getuigenis in woord en beeld
In zekere zin had hij het klassieke lot van een kunstenaar: bittere armoede en tegenslagen, maar toch onvermoeibaar doorwerken en vijlen aan een uiterst individuele schilderstijl, en pas aan het eind van zijn leven echte waardering. Herbert Fiedler was een einzelgänger, net als George Grosz en Max Beckmann, die overigens wel al naam maakten in de jaren twintig in Duitsland. Fiedler daarentegen was een laatbloeier, hij ontplooide zijn talent pas in zijn Nederlandse ballingschap (terwijl George Grosz in de V.S. nauwelijks nog iets van betekenis maakte). Maar de Nederlanders hadden in die jaren wel andere dingen aan hun hoofd. De kunst van deze Duitse immigrant kreeg ook later weinig erkenning: ze paste meer in zijn oude dan in zijn nieuwe vaderland, waar destijds weinig speelruimte was tussen fotorealisme aan de ene, en abstractie aan de andere kant. Toen met het neo-expressionisme de figuratieve kunst weer waardering kreeg, leefde Fiedler al niet meer.
Gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de tijd waarin hij leefde, was Herbert Fiedler een uiterst interessante getuige van roerige tijden: in Parijs beleefde hij de bloei van de avant-garde, in Berlijn het tumult en de artistieke diversiteit van de jaren twintig, in Nederland de oorlogsjaren en de naoorlogse controverse tussen abstracte en figuratieve kunst. Zijn persoonlijke beleving van dit alles wordt weerspiegeld in zijn rijk geschakeerde oeuvre, in zijn geheel eigen manier van schilderen. En niet te vergeten in zijn dagboeken, die een interessant tijdsdocument vormen. Ondanks oorlog en armoede, artistieke eenzaamheid en familiecrises is Fiedler altijd blijven schilderen. Voor hem was schilderen meer dan een beroep of een uitlaatklep, het was absolute noodzaak.
Beatrice von Bormann